Lindengracht 82-84
Aan de Lindengracht was vanaf 1617 een naamloze gang tussen de nummers 80 en 86. Van 1662 tot 1802 werd deze de ‘Jordaens Gangh’ genoemd.
De gang leidde naar een ondiep, dwarsgelegen, binnenplaatsje waaraan in de eerste helft van de zeventiende eeuw twee huizen stonden, de nummers 82 en 84. Deze inpandige huizen hadden een begane grond en 3 etages. Beiden panden werden op 17 april 1928 onbewoonbaar verklaard . De laatste bewoner woonde op nummer 82, 2 hoog en vertrok op 23 juli 1936. De woonetages werden op 27 december 1936 afgebroken, de onderstukken niet.
De inpandige percelen (nrs 82 en 84) werden opgeheven, ‘samengetrokken’ met de ervoor liggende percelen de nummer 80 en 86, zodat die dieper werden. De achterliggende bebouwing ging deel uitmaken van de percelen 80 respectievelijk 86.
De Jordaens Gangh was ‘vier voeten’ breed (= 1,132 m) en door de belendende panden, de nummers 80 en 86, overbouwd. De perceelgrens was in het midden van de gang.
De gang was lager dan de straat die in de loop der tijd werd opgehoogd. Vanaf de straat moest je drie treden naar beneden, waarna je niet rechtop kon lopen.
Lijsbeth Sickes, ‘inde Jordaen’
Lijsbeth Sickes woonde aan deze gang. Op 12 december 1655 liet zij zich op volwassen leeftijd dopen. Zij onderging in De Toren, de kerk van de Waterlandse Mennonieten de zogeheten ‘bejaardendoop’. De Toren was gelegen tussen de Singel en de Herengracht, ter hoogte van de Jan Roodenpoortstoren. In het doopregister werd opgetekend: Lijsbeth Sickes ‘woont op de Lindengracht bij Pieter Sickes op de kamer inde Jordaen’.
Wat werd met ‘inde Jordaen’ aangeduid? Een pand, een gang, een buurt of een wijk?
De gedachte dat hier de naam van een pand ‘de Jordaen’ is bedoeld en dat die naam is overgegaan op de gang en vervolgens op de wijk onderzocht historicus J.Z. Kannegieter en schreef daarover, onder meer in het boek De Jordaan, gepubliceerd door: Gemeentelijke Commissie Heemkennis Amsterdam, 1959.
Kannegieter ontdekte dat aan dit deel van de Lindengracht opmerkelijk veel Menonieten en Doopsgezinden woonden die zich op volwassen leeftijd lieten (her)dopen. Onder hen bevonden zich waarschijnlijk ook (bekeerde?) Wederdopers.
Wederdopers
Wederdopers werden vanaf 1535 vervolgd binnen de jurisdictie van de stad, het gebied waar de stad recht sprak, Buiten dat rechtsgebied konden zij zich vestigen. Daarom ontvluchtten velen de stad en door daarnaast verder te leven een andere geloofsnaam, waren zij en hun nakomelingen minder gemakkelijk te traceren.
Kannegieter vond aanwijzingen dat al vóór 1655 Wederdopers in deze buurt aanwezig moeten zijn geweest. Een belangrijke aanwijzing vond hij in de namen van de gangen: De Jordaens Gangh, Lindengracht 82-84 en de Valwatersgang, Lindengracht 66-74.
Valwatersgang
Aan de Lindengracht stond op nummer 64 vanaf eind 16de eeuw tot begin 20ste eeuw een pand dat ‘het groote gebouw’ werd genoemd. Het pand was gebouwd op twee percelen van ieder 20 voeten breed en 90 voeten diep. De afmetingen van het perceel en het erop staande pand waren dus groter dan die van aangrenzende panden.
Onder het stoepje van het pand nummer 64 was een overbouwde gang, de Valwatersgang genaamd. Aan deze gang stonden 5 pandjes, Lindengracht 66 tm 74.
Het ‘grote gebouw’ en enkele pandjes aan de Valwatersgang kocht op 14 mei 1619 ‘Hercules Pietersz schilder ‘, de vermaarde etser Hercules Segersz (ca. 1589 – ca. 1638).
Het pand waarin Seghers woonde was groot en hoog, het had een souterrain, een hoge beletage, daarboven 2 etages plus een zolder. Vanaf de zolder maakte Seghers een ets. Hij zette de luiken open en tekende/ etste die aan weerszijde op de prent. In de voorgrond staan huizen en daarachter de tussen 1621 en 1623 gebouwde Noorderkerk.
Scheepjesgang, Lindengracht 82-84
Het pand dat nu op nummer 86 staat, had tot de eerst helft van de vorige eeuw een andere gevel. Jan Cornelisz Boy liet het pand in 1689 bouwen. Boy was beurtschipper op Duinkerken. Dat hij beurtschipper was markeerde hij met een gevelsteen in de gevel van zijn huis. Te zien is een platbodem met zijzwaarden, een schip dat geschikt voor de binnen- en kustvaart. Het schip op de gevelsteen heeft een gaffeltuig. De gaffel zit aan de bovenzijde van het grootzeil en kon middels een klauw om de mast draaien.
Vanaf 1802 heette de gang Scheepjesgang, vernoemd naar de afbeelding op de gevelsteen.
De gang werd circa 1963 opgeheven.