Van krot naar droomwoning
Fietstocht
Particuliere woningbouw in de tweede helft van de negentiende eeuw, is het thema van deze fietstocht die in 2015 werd ontwikkeld ter herdenking van het 100-jarig bestaan van de Gemeentelijke Woningdienst.
De tocht gaat langs woningbouwcom-plexen die particuliere volkshuisvesters in de tweede helft van de negentiende eeuw lieten bouwen. Zij streefden ernaar dat de woningen kostendekkend zouden zijn.
Omdat de meeste bewoners van arme buurten, de Jordaan en de Jodenbuurt (Marken, etc.), de huur gewoonweg niet konden betalen, deden de pioniers van de volkshuisvesting concessies aan hùn idealen betreffende de huisvesting van het volk (bijvoorbeeld geen drie maar twee bedsteden).
De pioniers
Veel projecten kwamen tot stand dankzij de enorme inzet van de bewoners zelf (kwartjeswoningen).
Johanna. E. ter Meulen (1867 — 1937) en Helena Mercier (1839-1910) wisten rijke Amsterdammers over te halen te investeren in woningbouwprojecten.
Architecten die in de Jordaan betrokken waren bij deze projecten zijn: P. J. Hamer (1812 – 1887); J. E van der Pek (1865-1919), Christiaan Posthumus Meyjes sr. (1858-1922) en H. P. Berlage (1856 – 1934).
Kritieken op projecten van particuliere volkshuisvesters
Enkele projecten werden bekritiseerd. De woondichtheid van het door Christiaan Posthumus Meyjes sr. (1858-1922) ontworpen en gerealiseerde complex Willemsstraat 65-67 werd vond men te groot.
Vraagtekens werden ook geplaatst bij de sanering van hele bouwblokken, zoals die van De Vereniging ten behoeve van de Arbeidersklasse (VA). De Woningmaatschappij Oud-Amsterdam NV, waarvan Johanna ter Meulen de oprichtster en directeur was, maakte zelfs plannen om een groot deel van de Noord-Jordaan stedenbouwkundig anders in te richten.
Het slopen van meerdere bouwblokken om de stedenbouwkundige structuur van de Jordaan anders in te richten was voor Arie Kepler niet bespreekbaar. Aan radicale ingrepen in de door hem gekoesterde historische gegroeide indeling van de Jordaan gaf hij geen toestemming.
De pioniers van de volkshuisvesting leerden in de praktijk wat de kosten waren en welke (onvoorziene) problemen zich aandienden. Tijdens de langdurige recessie in de negentiende eeuw – het paupertijdperk – waren er veel panden vervallen en gesloopt. Slopen van bestaande bebouwing ten behoeve van nieuwbouw werd als duur en arbeidsintensief aangemerkt omdat huiseigenaren onteigend en schadeloos gesteld moesten worden.
Na de in werking treden van de Woningwet (1903) gingen veel pioniers van de particuliere volkshuisvesting werken voor de Gemeente. Op basis van hun kennis en ervaring werd in 1915 Gemeentelijke Woningdienst opgericht. Maar die Woningdienst heeft de voorbereiding tot de sanering van de Jordaan stilgelegd!
Onbewoonbaar verklaarde woningen
Al in 1912 liet de gemeente in de Noord-Jordaan de woningen inspecteren. In oktober van datzelfde jaar werden op de gevel van de panden met woningen die ongeschikt gevonden werden voor bewoning bordjes met de tekst onbewoonbaar verklaarde woning gespijkerd.
Omdat de gemeente vervolgens helemaal niets deed, bleven opeenvolgende generaties mensen in deze woningen wonen. Stigmatisering van de bewoners was het gevolg. De volkswijsheid schamperde dat de huizen ‘onverklaarbaar waren bewoond’. Johnny Jordaan bezong de vreugdes en het leed in de levens van de mensen die in de verwaarloosde woningen leefden. Hoor het lied: De afgekeurde woning.
De gemeentelijke woningdienst
Om de directe woningnood weg te nemen week de Gemeentelijke Woningdienst uit naar Amsterdam Noord – waar op uitgestrekte weilanden in allerijl nooddorpen werden gebouwd: Obelt (1917-1929), Ericadorp (dat eind jaren dertig weer werd afgebroken) en Asterdorp, dat gesloopt werd in de jaren vijftig en Disteldorp en Vogeldorp.
De wijk de Jordaan werd aan haar lot overgelaten. Veel bordjes met de tekst ‘onbewoonbaar verklaarde woning’, die in 1912 waren opgehangen, hingen er in de jaren zeventig nog. Ondertussen werden panden gestut en gesloopt, hetgeen bewoners forceerde te kiezen voor een heenkomen elders..
Het plan Kaasjager, op 20 oktober 1954 gelanceerd, sloeg in als een bom. Volgens dat plan zouden grote delen van de Jordaan worden plat gewalst. Het plan stuitte op verzet van bewoners – Jordanezen, kunstenaars en studenten – en erfgoed organisaties.
Pas nadat Jan Schaeffer in Amsterdam wethouder was geworden, werd ingegrepen. Met zijn uitspraak ‘in gelul kan je niet wonen’, beëindigde hij het tijdperk waarin plannen werden geschreven die in bureauladen verdwenen. Schaeffer zette het ambtenarenapparaat aan tot handelen.